We spreken Tein Troost net nadat hij terugkomt van de sportschool in het hotel waar zijn ouders en vriendin altijd verblijven als ze naar Ierland komen. Hij heeft daar een abonnement genomen. Op zijn vrije dagen kan hij er krachttraining doen in de gym en bijkomen in de spa — een fijne manier om zijn dagen in te vullen.
Het bevalt hem enorm goed. In het begin was het wel even wennen aan de omstandigheden en het accent. “Je blijft je verbazen over bepaalde dingen. Zo heb ik bijvoorbeeld de pech gehad dat ik bij clubs als Feyenoord en NAC heb gespeeld, waar alles tot in de puntjes geregeld was: warme baden, ijsbaden, zwembaden en sauna’s. In Ierland is dat allemaal nét wat minder. We douchen bijvoorbeeld nooit op de club, omdat het water altijd koud is. De faciliteiten zijn er wel, maar in beperkte mate. We hebben een eigen trainingscomplex met een redelijk goed grasveld. Het stadion is oud; van de lange zijde is nog een tribune over waarin twee kleedkamers zitten, een scheidsrechterskleedkamer, een klein spelershome en een paar kleine kantoortjes voor de technische staf en de fysiotherapeut.”
Er is ook een kleine keuken — of eigenlijk gewoon een tafel met een koelkast en een grote theekan. Ontbijt is er eigenlijk niet, hooguit wat crackers of vla. “Zelf ontbijt ik meestal gewoon thuis. Er is wel een krachthonk met hele oude spullen, maar alles wat je nodig hebt, is aanwezig.
Ik ben zeker niet negatief, want het heeft ook z’n charmes. Ik besef nu pas hoe luxe ik het had bij eerdere clubs. Nu zit ik in een situatie waarin ik mezelf moet aanpassen, en dan telt maar één ding: presteren. Al het andere — slechte velden, kleedkamers, accommodaties — is bijzaak.
Ik merk dat ik veel stappen maak, zowel fysiek als mentaal. Je zit hier in je eentje in een ander land dat op sommige vlakken twintig jaar achterloopt. In het begin nam ik de bus, en toen ik contactloos wilde betalen, bleek dat je alleen met gepast contant geld kon reizen.”
Tein ziet zijn vriendin om de twee weken in het weekend; ze komt dan van donderdag tot zondag naar Ierland. “Dat is heel fijn,” zegt hij, “je leert veel over jezelf en over alleen zijn. Natuurlijk mis je af en toe de liefde, en dan is het fijn als ze er is. Maar het helpt ook je relatie — je leert elkaar beter kennen en kijkt ernaar uit om elkaar weer te zien.”
Als kleine jongen begon hij bij vv Dinteloord (nu Prinsenland), waar zijn vader trainer was, samen met Johan Korten. “Daar ben ik opgegroeid en heb ik tot mijn zevende gevoetbald. Op een gegeven moment verhuisde ik naar Breda en ging ik spelen bij JEKA in de D1/D2.” Daar werd hij gescout door NAC als veldspeler. Na drie tot vier proeftrainingen kreeg hij een brief dat hij niet goed genoeg bevonden was, maar dat ze hem wel in de gaten hielden. “Ik was zo boos dat ik tegen mijn vader zei: Ik ga die brief verbranden.” Dat deed hij letterlijk in de tuin. Daarna zei hij: “Weet je wat? Ik word keeper. Ik ben klaar met dat veldvoetbal.” Mijn vader reageerde: “Denk er nog maar eens een nachtje over na, want dat is nogal een switch.” De volgende ochtend stond ik om zeven uur aan zijn bed en zei: “Ik word keeper.”
Vanaf dat moment wilde Troost koste wat kost profvoetballer worden — als veldspeler of als keeper, dat maakte hem niet uit. “Bij JEKA sprak ik de keeperstrainer aan en zei dat ik wilde stoppen als veldspeler om keeper te worden. Als veldspeler kon ik op alle posities aan de linkerkant uit de voeten. Als linksbuiten schoot ik alles op paal en lat, als linksback stond ik prima en als linkercentrale verdediger vond ik het heerlijk om tackles te maken. Ik was snel en had een goed loopvermogen. Die ervaring als veldspeler helpt me nu nog steeds, vooral in het spelinzicht en de keuzes die ik maak.”
Troost kreeg toen een proeftraining bij JEKA, maar daar hadden ze al een keeper in de D1. Hij kon wel in de D2 of D3 terecht, maar wilde per se D1 spelen. “Daarom stapte ik over naar Baronie. Na drie proeftrainingen daar werd ik opnieuw gescout door NAC, zonder ooit een officiële wedstrijd als keeper te hebben gespeeld. Geert Brusselers, die mijn vader al kende, belde hem op. NAC zocht nog een keeper, en ik mocht op proef komen. Samen met nog een andere jongen deed ik mee aan de training. Na afloop kreeg hij als eerste een gesprek en kwam huilend naar buiten. Toen wist ik genoeg. In mijn gesprek werd ik direct aangenomen. Ik was toen twaalf en speelde mijn eerste wedstrijd voor NAC zonder ooit bij een amateurclub onder de lat te hebben gestaan.”
Troost heeft vijf jaar bij NAC gespeeld, van zijn elfde tot mijn zestiende, in dezelfde lichting als Bart Verbruggen. “Daarna liep ik stage bij Tottenham Hotspur en was er interesse van Borussia Mönchengladbach en AS Roma. Achteraf bleek dat ze contact hadden gehad met mijn zaakwaarnemer. Ik sprak ook met Feyenoord, waarbij Pierre van Hooijdonk als zaakwaarnemer optrad — meer als vriend van mijn ouders. Uiteindelijk koos ik ervoor om bij mijn ouders te blijven wonen en bij Feyenoord te tekenen.”
Daar zat hij vijf jaar. De laatste twee jaar trainde hij al regelmatig mee met het eerste elftal. “Mijn eerste volledige jaar bij Feyenoord 1 was tijdens de Conference League-finale, het tweede jaar bij het kampioenschap — echt bijzondere momenten.”
Lees verder onder foto.

Daarna keerde Troost terug naar NAC. “Ik had een goed gesprek met Feyenoord over een contractverlenging, maar die hield in dat ik vooral bij Jong Feyenoord zou spelen, met weinig zekerheid over mijn rol bij het eerste. Op een woensdagavond belde Peter Maas van NAC, en twee dagen later had ik een gesprek met hem, Peter Hyballa, Gabor Babos en mijn vader. Diezelfde vrijdag kreeg ik een contractvoorstel en tekende ik op maandag.”
Als mensen nu vragen of hij niet bij Feyenoord had moeten blijven, zegt hij: “Toen ik er zat, waren er al keepersproblemen. Bijlow was vaak geblesseerd, Wellenreuther viel veel in. Maar Timon is een constante keeper, nauwelijks geblesseerd en maakt weinig fouten. Ik denk niet dat ik toen had gespeeld. Inmiddels heb ik al 12/13 wedstrijden voor NAC gespeeld voor 20.000 man en een bekerwedstrijd, dat brengt druk met zich mee. Het doel was om in het eerste jaar te acclimatiseren, minuten te maken bij Jong NAC en Roy (Kortsmit) te ondersteunen. Uiteindelijk heb ik veel meer gespeeld dan ik had durven dromen.”
In zijn tweede jaar (het huidige) was het doel om te gaan spelen. Maar NAC promoveerde eigenlijk onverwacht. “De play-offs waren fantastisch. Nu heb ik voor mezelf gekozen: ik wil meer minuten maken op het hoogste niveau van Ierland. Cork City was er vroeg bij en het werd snel concreet. Ik sprak met de hoofdtrainer en kreeg 100% zekerheid dat ik zou spelen — dat gaf de doorslag.”
Tot nu toe heeft Troost alles gespeeld en zit hij goed op mijn plek. “Ierland is wat ouderwetser dan Nederland — ze lopen twintig jaar achter — maar de mensen zijn vriendelijk en positief. Op het veld merk ik dat ook: bij fouten krijg je motiverende woorden, terwijl in Nederland het afbreukrisico veel groter is. Hier is dat omgekeerd. Ik heb veel kritiek gehad, en dat was deels terecht. Als jonge keeper in je eerste zes wedstrijden waarin je móet promoveren, is dat lastig. Maar het heeft me gevormd. Laatst keek ik met NAC-beelden terug van mijn eerste wedstrijd tegen Emmen tot mijn laatste tegen Groningen. Dat verschil is enorm — in persoon en in performance. Ik heb altijd gezegd dat jonge keepers fouten moeten mogen maken, maar in Breda wordt dat niet snel geaccepteerd. Daar is het zwart of wit, geen grijs.”
In Ierland zijn de stadions kleiner — gemiddeld 5.000 tot 7.000 fans — maar wel fanatiek. Er is een groep supporters die zichzelf “The Rebel Army” noemt. “Ze staan met een trommel en schreeuwen de longen uit hun lijf. Normaal heb ik niks met trommels, maar hier draagt het bij aan de sfeer. In Breda zeg je al snel: Liever een soa aan m’n zak dan een trommel in m’n vak, maar hier past het gewoon beter.”
De eerste weken moest hij wennen, vooral aan de lange ballen. Nu weten zijn teamgenoten wat ze aan hem hebben. “Ik heb een goed voetballend vermogen en we bouwen nu vaker van achteruit op. Bij Cork speel ik samen met één Nederlandse teamgenoot — we wonen ook samen. Verder zijn er veel Engelse jongens. Grote Engelse clubs laten hun jonge spelers hier rijpen voor hun eigen team.”
Het verschil met de Nederlandse competitie is duidelijk. “In Ierland spelen ze directer. Als er een lijn naar de spits open is, spelen ze hem — via de lucht of over de grond. In Nederland wordt er vaker omheen of doorheen gespeeld.” De media zijn in Ierland veel kleiner dan in Nederland, maar de supporters zijn betrokken. “Ze herkennen je op straat en praten de hele dag over Cork City. De fansites zijn er ook — zoals The Rebel Army — maar dan op kleinere schaal.”
Wat de toekomst brengt, weet Troost nog niet. “Ik heb bij NAC een contract tot 2026, met een optie voor nog een seizoen. Cork City heeft een koopoptie, maar ik heb zelf ook zeggenschap. Als ik terug wil naar NAC, dan kan dat. Er ligt geen bindende optie. Uiteindelijk is mijn doel altijd geweest: vaste waarde worden bij NAC 1. Dat is nog steeds zo. Maar je hebt niet altijd invloed op alles.” Een langer verblijf bij Cork behoort voor hem zeker tot de opties, maar daar is hij nu niet mee bezig. “Mijn focus ligt op spelen, ontwikkelen en het maximale uit mezelf halen. Cork kan mijn optie lichten, NAC kan me terughalen — ik zie het wel. Voor een jonge keeper is spelen het belangrijkste. Je moet je ontwikkelen, en of dat nu in Ierland is of ergens anders — je moet niet op het vierde niveau van Armenië eindigen, zeg maar. Het keepersvak is een ervaringsvak. En door veel te spelen, groei ik. Op dit moment voel ik me hier goed en heb ik het erg naar mijn zin.”