LES 1: VOETBALLEN DOE JE MET JE HOOFD
Als je een Linksbuiten wil worden, moet je eerst twee algemene voetballessen snappen. De eerste les: voetballen doe je met je hoofd. Daarmee bedoel ik dat je moet nadenken over wat je doet. Er moet een idee zitten achter een beweging, actie of pass.
Trainers denken dat ze een geoliede machine kunnen creëren door hun spelers allerlei scenario’s te laten oefenen op trainingen. Ze volgen cursussen, discussiëren met collega’s, bereiden de oefeningen stiekem op hun werk voor en ik denk zelfs dat ze erover dromen. Met als gevolg dat er op het EK geen enkele smaakmaker rondloopt. Niemand waarvoor je op het puntje van je stoel gaat zitten als hij aan de bal komt. Alleen maar eenheidsworsten. Looplijnen erin geramd, creativiteit gedood.
Ik snap dat je de trainer serieus moet nemen en op trainingen volgzaam moet uitvoeren wat hij heeft bekokstoofd. Want hij bepaalt immers wie er op zaterdag of zondag in de basis staat. Maar ik vind dat het beter is om te begrijpen hoe je het voetbalspel speelt in plaats van voorgekauwde aanvallen uit je hoofd leren. Als iedere speler zichzelf in elke situatie staande kan houden dan krijg je vanzelf verzorgd voetbal. Oftewel: zorg ervoor dat je vrij een bal kunt trappen, een man kunt passeren en bij verlies van overzicht de bal kunt afschermen totdat er hulp arriveert.
Om met het eerste te beginnen. Iedere voetballer kan een bal over twintig meter naar een medespeler passen. Zelfs Pietertje van de pindakaasreclame. Dat lukt hem echter alleen als hij zonder druk mag trappen. Dus het is van groot belang dat je in balbezit de tijd voordat een tegenstander in je nek hijgt zo efficiënt mogelijk benut. Als je de bal ontvangt, moet je vier dingen doen: aannemen, kijken waarheen je wilt spelen, bal goedleggen en trappen. Dat kost tijd. Maar als je nu van tevoren al hebt gekeken waar de vrijstaande man zicht bevindt (links, rechts, achter je) en je de bal zodanig aanneemt dat je direct door kan spelen dan gun je jezelf meer tijd om zonder tegenstander te mogen voetballen. Ligt de bal klaar om te passen dan speel je ‘m naar een maatje die op zo’n 20 meter afstand van je staat.
Je moet daarom wel om je heen kijken als de bal jouw kant op dreigt te komen. Dat kun je oefenen, net zolang totdat rondkijken vanzelfsprekend wordt. Ritsel een keeper en een maatje. Kalk twee doelen op de muur van een schuur op het pleintje of neem vier jassen mee naar het veldje en maak daar twee goals van. Beide doelen twee meter uit elkaar. De keeper gaat in het midden van de doelen staan. Jij gaat proberen te scoren. Je staat met je rug naar de doelen op een voor jou geschikte afstand. Niet te ver, maar ook niet te gemakkelijk dichtbij. Jouw maatje staat op twintig meter afstand en speelt jou strak in de voeten aan, niet te hard en niet te zacht. Op het moment dat hij de bal loslaat, kiest de keeper welk doel hij gaat verdedigen. Jij gaat op dat doel afwerken. Natuurlijk moet je dan omkijken om te zien welk doel de keeper heeft gekozen. Dat is van belang, want je mag de bal maar twee keer aanraken: aannemen met een draai en daarna schieten. Hoe je de bal aanneemt, is afhankelijk van het doel dat de keeper heeft gekozen.
Dan de balaanname. De balaanname is het aller-, allerbelangrijkste facet van het voetbalspel, want daarmee kun je heel veel tijd besparen. Als je iedere bal die op je afkomt in één keer klaar kunt leggen om verder te voetballen dan ga je zoveel rustiger en daardoor makkelijker spelen. Ook dit kun je trainen. Bal tegen de muur schieten, aannemen. Bal tegen de muur schieten, aannemen. Keer op keer op keer. Totdat de voegen uit de muur vallen. Heel belangrijk, aannemen is dus niet de bal stilleggen. Dan ligt de bal onder je. Je neemt de bal aan door ‘m een tikkie van enkele tientallen centimeters te geven, zodat je direct in een vloeiende beweging verder kunt gaan. Als je een serie van tien hebt gemaakt, ga je jezelf uitdagen. Harder trappen, ene been aannemen en andere been trappen, dichterbij de muur staan, hoger de muur raken. Oefenen, oefenen, oefenen. Totdat je moeder na drie keer roepen dat je naar bed moet je je aan je oor foeterend naar binnen trekt.
Juist op het aannemen van de bal wordt bijna nooit getraind. Elke looplijnentraining begint met een stilliggende bal. Je trapt, op een vrije trap na, in een wedstrijd helemaal nooit tegen een stilliggende bal. Een vooruitstrevende trainer vindt dat de bal eerst moet rollen voordat de eerste pass van de oefening wordt verzonden. Hulde, maar het gaat om het moment vlak daarvóór. In de wedstrijd moet je de bal eerst aannemen voordat-ie voor je uit rolt. Dus gebruik ook de trainingen om te oefenen. Gooi de bal in de lucht, stuiter ‘m keihard op de grond, geef ‘m effect mee, ga met je rug naar de situatie staan, net zoals je in een wedstrijd de bal krijgt toegespeeld. Start zo de oefening. Pak dat moment om een moeilijke balaanname te trainen. Eén keer raken. Onder je voet, achter je standbeen, opendraaien, binnenkant voet, buitenkant voet. Iedere bal moet klaarliggen om direct door te kunnen voetballen. Of het nu snoeihard, stuiterend, op kniehoogte of zwabberend is. Iedere bal. En vergeet het tikkie niet.
Buitenkant voet. Ook zoiets. We worden op trainingen gedwongen om ons zwakke been te gebruiken. Op zich geen gekke gedachte. Maar voetballen met de binnenkant van je zwakke been is veel moeilijker dan voetballen met de buitenkant van je sterke been. Daarbij geeft een trap met buitenkant voet zoveel voldoening en is het enorm leuk om naar te kijken. Denk maar aan Modric en Van Hanegem in hun fitte jaren. Op buitenkant voet wordt nooit getraind. Zonde.
De kans is natuurlijk groter dat je de bal ineens klaar legt als de bal over de grond op de juiste snelheid in jouw voeten wordt gespeeld. Als je op veertig meter staat van jouw medespeler die de bal heeft, is het waarschijnlijk dat de bal hard, stuiterend of hoog bij je aankomt. Zorg er daarom voor dat je op zo’n twintig meter afstand staat. Maak het jezelf makkelijk.
Niet iedere bal hoeft naar voren. We hebben de neiging om altijd binnen tien seconden een doelpunt te willen maken. Een keer breed of terug is absoluut geen drama. Liever terug over twintig meter in de voeten bij een vrijstaande medespeler dan veertig meter de diepte in naar een maatje met een vent in zijn rug. Als je als team twee minuten de tijd neemt om te scoren dan kun je met 45-0 winnen.
Als alle spelers in jouw team op bovenstaande manier over het voetbalspel denken dan blijft de bal op de grond, krijg je rust in het spel en zie je over heel het veld een aaneenschakeling van passjes van twintig meter. Langzaam maar zeker schuif je op naar het vijandelijke doel. Soms effe terug of opzij en daarna weer naar voren. Pas als jullie bij het zestienmetergebied aankomen, moet er ander geschut ingezet worden: steekbal, schot op doel, voorzet.
Voor wie mij niet gelooft: zoek op YouTube naar de tweede goal tijdens Basel – Arsenal op 06-12-2016.
Volgende keer: Les 2 – Iedereen kijkt naar de bal
Jaap van Dam